Grammatica

Het persoonlijk voornaamwoord
Het persoonlijk voornaamwoord staat altijd voor of achter een werkwoord. Dit zijn de vertaling van de persoonlijke voornaamwoorden in het Duits.
ik - ich
jij - du
hij - er
zij - sie (enkelvoud = EV)
het - es
wij - wir
jullie - ihr
zij - sie (meevroud = MV)
u - Sie (met een hoofdletter)
Het werkwoord
Dit zijn dingen die je kunt doen. Deze woorden kun je vervoegen. In het Nederlands zouden wij dit zo doen:
Ik woon, jij woont, hij/zij/het woont, wij wonen, jullie wonen en u woont.
In het Duits doen we dit zo:
Je zoekt eerst de stam van het werkwoord. Van het werkwoord 'wohnen' zou dit 'woon' zijn. Daarna voegen we een 'uitgang' er aan toe. Deze zijn in het voorbeeld vetgedrukt.
Ich wohne, du wohnst, er/sie/es wohnt, wir wohnen, ihr wohnt, sie/Sie wohnen.



Het (bepaald) lidwoord
Een lidwoord kun je vóór een zelfstandig naamwoord zetten (bijvoorbeeldIn het Duits hebben we verschillende lidwoorden. Deze kunnen we niet precies vertalen. Wel hebben we een aantal ezelsbruggetjes:
DER, wordt gebruikt bij:
- Mannelijk
personen en woorden
die -er eindigen.
(Schüler, Lehrer, Maler, Bäcker) - Dagen van de week, maanden, seizoenen.
(Montag, November, Herbst)
DIE, wordt gebruikt bij:
- Vrouwelijke personen en woorden die op -in
eindigen.
(Schülerin, Lehrerin, Malerin, Bäckerin) - Woorden die eindigen op -heit
/ -keit eindigen
(Krankheit, Schönheit, Einigkeit, Übelkeit) - Woorden die eindigen op -ung
(Übung, Stellung, Mundung) - (de meeste) woorden die op -e eindigen
(Schule, Straße, Leute, Pause, Blume, Note)
Das, wordt gebruikt bij:
- De meeste woorden die in het Nederlands 'het'
woorden zijn
(het boek = das Buch, het raam = das Fenster, het leven = das Leben) - Verkleinwoorden
(Büchlein, Häuschen, Spielchen, Tischchen, Mädchen)
Het zelfstandig naamwoord
Deze schrijven we in het Duits met een hoofdletter!
Voorbeelden:
der Mann (de man)
die Frau (de vrouw)
das Kind (het kind)
die Menschen (de mensen)
